De stadsboeren van Kampen Het hoofdstuk van de Kamper stadsboeren kunnen we aan het begin van de 21ste eeuw definitief afsluiten. De laatste stadsboer is in 1999 met zijn bedrijf gestopt.
Historisch, nostalgisch en toeristisch gezien is het jammer dat er geen functio- nerend boerenbedrijf binnen de 'muren' van de stad heeft kunnen overleven.
Wel komt er op korte termijn een museumboerderij in een oude veehouderwoning. Een al te uitgebreide beschrijving van de opkomst en ondergang van deze boeren
is hier niet mogelijk. Wel zullen we de belangrijkste ontwikkelingen door de eeuwen
heen schetsen van deze zo prominent aanwezige bevolkingsgroep. In de afgelopen 700 jaar hebben ze een prettig agrarisch stempel gedrukt op de stad en dus een
grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van Kampen. De historische en natuur-
lijke aspecten van de Stadsburgerweyden zijn nauw verbonden met de stadsboeren.
Na een welvarende periode nam de stad Kampen in 1415 een besluit dat zou leiden tot het ontstaan van de klasse van de Kamper stadsboeren. Iedereen, die vier of vijf jaar binnen de stadsmuren had gewoond kreeg toen voor een gering bedrag
het recht om een zeker aantal stuks vee naar de weyden te mogen sturen. Deze
burgerweyden waren dus toen al aanwezig. Dit recht, gekoppeld aan het burgerschap, heet vanaf dan 'burgerschapsrecht'. In de periode 1415 - 1558 kwamen veel mensen juist om deze reden naar Kampen. Langzamerhand werd de toeloop te groot en de raad besloot daarom in 1559 het burgerschapsrecht te beperken. Het werd onderverdeeld in Grootburgerschapsrecht (voor iedereen, die binnen de muren
woonde, met het recht de 'Stadsmeenten te beslaan') en Kleinburgerschapsrecht (voor iedereen die buiten de stadsmuren woonde en zonder deze weiderechten).
In 1689 werd op veier verzoek voor de mensen uit Brunnepe en De Haagen
het Buitenburgerschap ingesteld, voor half geld en met beperkt weiderecht.
Het Kleinburgerschapsrecht was reeds gratis, maar logischerwijs maakte men
het Grootburgerschapsrecht steeds duurder. Dit was een structurele inkomstenbron
voor de stad Kampen. Een volgend belangrijk raadsbesluit was dat van 1769. Toen
werd besloten, dat iedereen die vee mocht weiden over een eigen stal in de stad
moest beschikken. In 1868 kostte het Grootburgerschapsrecht reeds fl 600, wat
voor die tijd een enorm bedrag was. Sindsdien werd het Groot- en Buitenburger- schap alleen verkregen door vererving. Mannen en vrouwen konden dit recht bezitten , maar een vrouw verloor het als ze ging trouwen 1936: op Zeveningen en de Haatlanderkampjes na werden alle stadsweiden verkaveld. De Grootburgers kregen 5 ha. en de Buitenburgers 2,8 ha. De niet verkavel- de percelen waren voor de Groot- en Buitenburgers, die geen kavels bezaten. Toen
de stadsboeren merkten, dat op hun aanwezigheid in de stad geen prijs meer werd gesteld werden alle klasse- en meningsverschillen opzij gezet. In 1945 vormden
de Groot- en Buitenburgers één front. Het tij was echter niet meer te keren:
de gemeenteraad wilde hen de stad uit hebben! Hierbij hadden de boeren dan wel geen principiële, maar wel financiële bedenkingen: ze wilden niet voor de kosten
van deze verhuizing opdraaien. Langzamerhand werden gemeente en boeren
het eens over de voorwaarden en zo verlieten de stadsboeren na 1950 één voor één
de stad of werden ze weggesaneerd. Een verhuizing die nog net voor het begin van
het derde millennium werd voltooid. Uit oogpunt van hygiëne en stadssanering waren de veeboeren natuurlijk niet te handhaven. Maar ook verkeerstechnisch leverden ze veel problemen op. Zo zorgden de colonnes koeien voor veel opstoppingen. De stadsboeren en de boeren uit Brunnepe en De Haagen zijn, enkelen uitgezonderd, nooit een zeer welvarende groep geweest . De begrenzingen van de Stadsweyden gaf deze boeren geen mogelijkheden om hun veestapel uit te breiden .
Het stadsbestuur liet alles op z'n beloop, omdat een uitbreiding van de gemeentelijke weidegrond ten koste zou gaan van de pacht landerijen op het Kampereiland.
Deze landerijen brachten veel geld op. Toen deze pachtgelden om allerlei redenen terugliepen was het financieel wèl aantrekkelijk om deze landerijen te verkleinen. Hierdoor kwam er ruimte vrij voor de stadsboerenbedrijven. Later werd ook ten
westen van de stad voor deze ondernemers ruimte gecreëerd. In 1953, toen de uittocht van de stadsboeren al op gang was gekomen waren er nog 107 'veehoudende
burgers' in de stad.
Lees verder in De flora en fauna van het wandelgebied