Home

Van botermarkt tot Broederpoort
De stadsboeren van Kampen
Flora en Fauna van het gebied

Stadsburgerweyden
Blauwgrasland
Slootkanten en vegetatie

Kinderboerderij Cantecleer
Natuur in de stad
Vlinder en insectenposter
Vogelkaart

Poorten en Stadspark

Nadere Informatie
Routebeschrijving + Kaart
Colofon

Legenda

Poorten en Stadspark: De poorten
U staat nu bij de Broederpoort, een van de twee poorten die het Stadspark flankeren. De andere poort, Cellebroederspoort staat zo'n 300 meter zuidelijker. Deze passeert u in het laatste deel van de wandeling. De namen van beide poorten herinneren aan de in de nabijheid gelegen kloosters. In de Middeleeuwen bezat Kampen zeven grote poorten en een 20-tal kleinere. Drie grote poorten zijn bewaard gebleven. Dit is niet slecht voor zo'n kleine stad als Kampen. BroederpoortDe derde poort staat aan de Ijssel. Door hun uiterlijke en geschiedkundige verbondenheid worden beide poorten hier tesamen behandeld. Beide stonden oorspronkelijk aan de Burgel, het water dat u zojuist bent overgestoken. Toen Kampen tussen 1465 en 1468 werd 'uitgelegd', heeft men ze naar de huidige lokaties verplaatst. Ze werden
dus al eerder gebouwd, men denkt in de 2e helft van de 14e eeuw. Het verschil tussen beide is het aantal torens. Tussen 1615 en 1617 zijn ze door Thomas Berendtsz, stadsbouwmeester, in Renaissance stijl verbouwd.
Kenmerkend voor zijn bouwwijze zijn de horizontale banden, ook wel speklagen genoemd. Ze geven de Cellebroederspoort haar karakteristieke voorkomen. Vóór deze periode waren het gewone verdedigingspoorten. Ze boden de stad bescherming en veiligheid, ook in tijden van hoog water. Men kon ze door middel van schotten waterkerend maken.

Het Stadspark


StadsparkSinds het begin van de 19e eeuw is dit bij uitstek hèt wandel park voor de Kamper bevolking. Koning Lodewijk Napoleon deed rond
1809 de rijksfortificaties over aan de gemeenten. De stadswallen
werden eerst aan particulieren verhuurd, die er koepels en thee- huisjes plaatsten of er warmoezerijen aanlegden. Uiteindelijk gaf het algemeen belang de doorslag en werd in 1830 begonnen met de aanleg van een wandelpark voor alle burgers van Kampen.
De eerste ontwerpen werden gerealiseerd onder leiding van stads-
architect Nicolaàs Plomp. In 1863 besloot men de zaken nog wat
professioneler aan te pakken. De destijds befaamde tuinarchitecter
Jan David locher en later zijn zoon Louis Paul mochten een plan maken voor een meer harmonieus geheel. Laatstgenoemde is bij- voorbeeld de ontwerper van het Vondelpark in Amsterdam.
Door de bouw van het Stadsziekenhuis en de Hogere Burger
School werd het oorspronkelijke ontwerp geweld aangedaan. Daarom werdt het derde plantsoen in 1915 heringericht door de
eveneens befaamde tuinarchitect Leonard A. Springer. Alle drie
de tuinarchitecten hebben volgens de regels van de Engelse landschapsstijl gewerkt. Deze herkent men aan het gebruik van gebogen lijnen, veel afwisselende boomgroepen, vlakke gazons en grote grillige waterpartijen. De laatste veranderingen zijn volgens de normen van de gemengde stijl gerealiseerd. Dit is een meer functionalistische, geometrisch gerichte stijl. De oudste bomen in het park stammen al uit het begin van de 19e eeuw.
StadsparkMomenteel zijn 39 boomgeslachten vertegenwoordigd, gecombineerd met talloze heestersoorten, botanische rozen en borders met éénjarigen. Door het park verspreid staan nog veel stinzenplanten. (zie: Stinzenplanten) Er staan enkele monumenten en kunstwerken in het park, te weten: Paljas (1956), bronzen sculptuur, nabij Cellesbroederspoort; Job (1971), nabij het voormalige Stadsziekenhuis. Monument voor de in Nederlands Indië gesneuvelde Kamper militairen (1955), nabij Broederpoort; Gedenksteen ter herinnering aan de Bevrijding 1945 (staat nabij Job); Naast de Cellebroederspoort, verborgen in het struweel een steentje met inscriptie: 'No 1.
I.W.Heppe 18 9/3 03'. Deze stadsdoctor werd daar volgens zijn wens begraven op 9 maart 1803, omdat hij bezwaren had tegen een begrafenis onder de kerkvloeren.

Vleermuizen - een verborgen wereld


Het lijkt op het eerste gezicht niet erg logisch, dat we aan deze zoogdieren een apart artikel wijden. U hebt namelijk weinig kans ze op uw wandeling tegen te komen. Pas na zonsondergang komen deze mysterieuze dieren uit hun schuilplaatsen te voorschijn. Er zijn heel wat vleermuizen in het Groene Hart. Het zijn geen vogels, het zijn geen muizen, maar ze vormen een aparte groep, waarvan de handen tot vleugels zijn geëvolueerd.
Vleermuis Net zoals alle Europese vleermuizen zijn
de in het Groene Hart voorkomende vleermuizen insecteneters. Ze leveren een zeer belangrijke bijdrage aan het biologisch evenwicht. De wintermaanden, als er bijna geen insecten zijn, brengen ze slapend door. Vanaf april, wanneer dit lievelingsvoedsel weer aanwezig is, komen ze uit hun winterslaapplaatsen tevoorschijn. Ze zoeken hun voedsel niet lukraak, maar maken gebruik van aaneengesloten landschapselementen, bijvoorbeeld bomenlanen, houtwallen, waterwegen en waterpartijen.
In het Groene Hart zijn deze elementen ruimschoots aanwezig. Ze oriënteren zich in het donker door met open bek ultrasone geluidssignalen uit te zenden. Door de weerkaatsingen daarvan te interpreteren 'zien' ze hun omgeving. Elke vleermuis zendt zijn eigen karakteristieke geluid uit op zijn eigen karakteristieke frequentie.
Sommige vleermuizen maken wèl geluid dat door het menselijk oor is op te vangen. Vooral als ze met elkáár communiceren. Met een vleermuisdetector of 'batrecorder' kan men de ultrasone geluiden hoorbaar maken. Op deze manier kwamen we erachter, dat er zes soorten vleermuizen in het Groene Hart voorkomen: de dwergvleer- muis (de kleinste en meest voorkomende; hij past, opgevouwen, in een luciferdoos- je), de ruige
dwergvleermuis (wintergast uit Oost-Europa en ook heel klein), de Iaatvlieger (een van de grootste soorten van ons land, vliegt langzaam en grillig en is niet zeldzaam in het Groene Hart), de rosse vleermuis (de in het Groene Hart
jagende dieren slapen overdag in oude landgoederen op de Veluwe), de watervleermuis (jaagt laag boven het water en pakt insecten van het oppervlak, soms te zien boven de stadsgracht) en de meer- vleermuis (jaagt ook boven water). De afgelopen decennia is de vleermuizenstand gevoelig achteruit gegaan. Het is dan ook ten strengste verboden de dieren of de kolonies te storen. Een dode boom met vleermuizen kolonie mag men dus niet omzagen. Sommige soorten kan men helpen door vleermuiskasten op te hangen. Overlast in uw woonomgeving kunt u het beste melden bij de gemeente. (Zie: Nadere informatie)

De vlaamse gaai heet nu: gaai


GaaiVolgens de nieuwste regels moeten we deze vogel nu 'gaai' noemen, zonder het vertrouwde voorvoegsel 'vlaamse'. In het Groene Hart van Kampen is hij de laatste tijd het hele jaar door te bewonderen. Want mooi is hij, deze volgens veel mensen 'gruwelijke' rover. Wat de merel in de vorige eeuw presteerde, doet de gaai hem nu na. Hij is bezig het bosleven te verruilen voor het stadsleven. Dat komt niet alleen omdat er voldoende voedsel voor deze bijna-alleseter te vinden is, maar ook vanwege het herstel van de roofvogelstand in de bossen. In de stad is het eigenlijk veel veiliger voor hem. Haviken slaan zonder moeite de volwassen gaaien uit de lucht en sperwers houden huis onder de nog niet zeer bedreven vliegende jongen. Ook het platteland is voor de gaai minder veilig dan de stad. Hij wordt daar nog fanatiek vervolgd en geschoten, evenals zijn 'broeders in het kwaad': de eksters en de kraaien. De groepen gaaien, die we in herfst en winter door onze omgeving zien trekken, zijn meestal afkomstig uit noordelijker streken. Door voedselgebrek in het land van
herkomst gedwongen komen ze terecht op plekken waar we ze normaal nooit aantreffen, bijvoorbeeld in het open veld. Toch zien veel stadsbewoners, en dan met name de tuinbezitters deze rover liever gaan dan komen. Als de gaai jongen heeft, plundert hij menig zangvogel nest. Op zich kan dat niet zoveel kwaad, omdat het vooral vroege 'broeders' betreft. De vervolgnestseis zijn door de toegenomen begroeiing later in het jaar veel beter verborgen. Overigens vormen rupsen en
kevers het hoofdbestanddeel van het voedselpakket van de gaai. De winter komt hij door met in het najaar verzamelde (en verstopte) eikels. Een echte bedreiging voor de zangvogelstand is de gaai niet. Auto's en huiskatten maken veel meer slachtof- fers. De gaai is een leuke vogel, die we in de toekomst steeds meer in onze directe omgeving zullen tegenkomen. Andere vogels, die oprukken in onze steden zijn: fuut, waterhoen, meerkoet, aalscholver (in de Kamper stadsgracht), putter (overal in Kampen te zien), grote bonte specht, kleine karekiet (heeft aan een paar vierkante
meter riet genoeg), scholekster (op platte daken) en blauwe reiger.